Hoofdstuk 3. Werkwijze/Visie Ingebouwd Maatschappelijk Werk RegiopolitieIn dit hoofdstuk verwoord ik mijn visie op het Ingebouwd Maatschappelijk Werk van de Regiopolitie. Daarnaast heb ik een doelstelling geformuleerd. Ik belicht tevens de ethische kant van het werken met de cliënten van de Politie. Ook noem ik enkele struikelblokken in de benadering van de cliënten, en leg ik uit voor welke denkwijze gekozen is. Tot slot benoem ik de daar uit voortvloeiende keuze van gehanteerde methodiek en therapeutische benadering, en geef ik in het kort enkele verschillen weer tussen Algemeen Maatschappelijk Werk en Ingebouwd Maatschappelijk Werk van de Politie. 3.1 Visie. De visie sluit bijna volledig aan bij de visie van het Maatschappelijk Werk Regiopolitie Utrecht, welke sinds de vijftiger jaren ervaring heeft met Ingebouwd Maatschappelijk Werk. Onderstaande is gebaseerd op een scriptie van een van de Maatschappelijk Werkers Regiopolitie Utrecht* 1: "In de traditionele samenleving was het individu ondergeschikt aan de collectiviteit. In de tegenwoordige tijd staat het individu voorop. Het heeft zich ontworsteld aan de knellende banden van de traditionele sociale relaties. Tot dan toe als legitiem ervaren bron van macht, gezag zoals ouders, kerk en gemeenschap vielen weg. Door het wegvallen van die kleinschalige verbanden zijn mensen niet meer gewend gecorrigeerd te worden, en voelen geen binding meer met de samenleving. Sociale controle bestaat niet of nauwelijks meer. Autoriteit van buiten wordt niet meer geaccepteerd. We maken zelf wel uit wat goed voor ons is. Mensen die zich door de maatschappij tekort gedaan voelen, buiten de boot vallen, en zich door de sociale controle niet (kunnen) laten beïnvloeden, zijn veelal mensen die zich eveneens niet binnen de hulpverlening met hun problemen melden. Of die, als zij dit wel doen, geen aansluiting vinden binnen de reguliere hulpverlening. Dat zij zich niet begrepen voelen door de maatschappij noch de reguliere hulpverlening leidt ertoe dat zij zich met hun hulpvragen ook niet meer tot die maatschappij/de hulpverlening wenden. In veel gevallen vinden deze mensen de politie op hun weg.
De politie bevindt zich in de frontlinie van de maatschappelijke veranderingen. Van
elke verandering die in de maatschappij wordt doorgevoerd, wordt zij als eerste
geconfronteerd met de gevolgen. De politie loopt op die manier tegen de gevolgen
van de problemen aan rond de migranten, de asielzoekers, de problematiek van de
dak/thuislozen, de effecten van de extramuralisering in de psychiatrie, en de
consequenties van het drugsbeleid. Veel van deze problemen zijn letterlijk en
figuurlijk op straat komen te liggen. En de straat is het domein van de politie.
Het is natuurlijk de vraag of de politie wel is toegerust om met die problemen om te
gaan. Indien kaderstelling de oplossing blijkt voor een hulpvraag is de politie zeer
wel in staat een goed antwoord te geven aan de hulpvrager. Kaderstelling is het
instrument dat de politie als geen ander kent. Op basis daarvan tracht zij een eind te
maken aan de hulpvraag en/of conflict situatie. Maar zij probeert dan met een
instrument uit de bevelshuishouding, waar zoals De Swaan*2 uitlegt het korte
krachtige bevel van hogerhand voldoet, orde te scheppen in een probleem dat is
ontstaan in een maatschappij die inmiddels in een onderhandelingshuishouden is
veranderd. De politie gebruikt dan op de verkeerde tijd en plaats het verkeerde
gereedschap. Dat leidt ertoe dat ook een gedeelte van de hulpvragers, dat zich tot de
politie wendt, teleurgesteld verder gaat. Dat zijn dus de hulpvragers voor wie de
ondersteunende kwaliteiten van de reguliere hulpverlening tekort schieten omdat de
hulpvragers hiervoor niet gemotiveerd zijn, terwijl ook de politie als uitvoerder van
het grensstellende onderdeel van de hulpvraag met haar methode van autoriteit
inzetten, orde herstellen en verwijzen, geen resultaat boekt.
Hulpverlening aan deze mensen zal twee componenten moeten bevatten. De
ondersteunende component en een kaderstellend component. Componenten die voor
een deel uit elkaar gegroeid zijn. Ontkoppeling van deze componenten heeft ertoe
geleid dat sommige vormen van psychosociale hulpverlening voor enkele groepen in
de samenleving niet meer adequaat werkt. Ondersteunen en kaderstellen zijn immers
twee kanten van dezelfde medaille".
Er is dus eigenlijk een stukje niemandsland in de hulpverlening. Niemandsland dat in Groningen al voor een gedeelte wordt opgevuld door instellingen als het
Ambulant Team Museum, de GGD 'vangnet en advies', en de voorzieningen
als bv. Twaalfde huis. Toch is en blijft er hoe dan ook een afstand te
overbruggen tussen de 'Hulpverlening' en deze groep mensen. Omdat zij in
aanraking komen met de politie ligt het voor de hand deze afstand te laten
overbruggen door het Ingebouwd Maatschappelijk Werk van de Politie. Dit
bevordert tevens de samenwerking tussen de hulpverlenende instellingen en de
Politie, zoals beschreven in paragraaf 2.3. Rechtsordehandhaving en
ondersteunende hulpverlening kunnen dan beide en indien nodig tegelijk tot
hun recht komen.
Wegens het eerder genoemde verschil in bedrijfscultuur is het voor zowel de
politie zelf, als de hulpverlenende instellingen moeilijk deze samenwerking
van de grond te krijgen. De politie komt, op een voor haar onbekend terrein, als
het gaat om hulpverlening aan de beschreven doelgroepen. Zij kan moeiijk
switchen van het kaderstellend component naar het ondersteunend component.
Daar is zij niet voor opgeleid en ingericht. Tevens speelt het tijds- en
personeelsgebrek hierbij een belangrijke rol. Het toenemend geweld op straat,
de drugsproblematiek, het feit dat de politie hier (nog) geen antwoord op kan
bieden, met daar tegenover de bezuinigingen en de perikelen met Justitie en
overheid, maakt genoeglijk duidelijk dat op dit terrein niet teveel verwacht kan
worden van de Politie. (Zie ook Evaluatie 1995-1997, Corna Dirks, Regiopolitie
Groningen/Haren, 1997).
Het Ingebouwd Maatschappelijk Werk kan hierin een taak vervullen.
3.2 Doelstelling van het Ingebouwd Maatschappelijk Werk
regiopolitie.
3.3 Ethiek.
Zeker in het geval van cliënten die in aanraking komen met de Politie gaat dit
op. Dit zijn vaak mensen die zich in de marge van de samenleving bevinden,
en geen boodschap meer hebben aan deze samenleving. Juist dan is het van
belang een eigen stijl te hanteren. Een stijl waarbij niet de methodiek op de
voorgrond staat, maar methodiek slechts een handvat is om met de cliënt aan
de slag te gaan, waarbij andere zaken meer van belang zijn. Op de voorgrond
moet staan het uitstralen van een innerlijke attitude van respect, en acceptatie
van de cliënt. Methodiek en vakjargon staan anders als een muur tussen de
Maatschappelijk Werker en de cliënt in, en vormen dan een struikelblok in
plaats van een hulpmiddel.
"Een belangrijk emancipatoir element van de hulpverlening lijkt te bestaan uit
het vechten tegen de afhankelijkheid van de cliënt. Afhankelijkheid is kennelijk
zo ongeveer het ergste wat de burger kan overkomen. Zeker sinds de kritiek van
Achterhuis*4 meedogenloos heeft toegeslagen in de wereld van hulpverleners is
de eerste les: maak de cliënt niet afhankelijk van de hulpverlening*5".
Gevolg hiervan is dat een cliënt die sowieso al niet veel moet hebben van de
politie en de hulpverlening de boodschap krijgt dat hij het zelf moet doen. Het
cliché, van de tachtiger en negentiger jaren. Die spiegel van onafhankelijkheid
en zelfredzaamheid die wordt voorgehouden is doorzichtig, leeg, en toont geen
spiegelbeeld, en laat de cliënt in de kou staan waarna deze afhaakt. Deze
cliënten doen het vaak al heel lang zelf, en meestal is het al heel duidelijk dat
hen dit niet lukt. Het therapeutiserende van hulpverleners is hier niet op de
plaats. Deze cliënten hebben noden en problemen die basaler zijn dan
assertiviteit, zelfverwerkelijking, en ontplooiing. Regelmatig gaat het in eerste instantie om geld,
onderdak en eten. Als blijkt dat ze deze ontberen hoeft de oorzaak hiervan niet
per definitie bij hen te liggen. Even goed ligt het probleem vaak bij de sociale
dienst, wettelijke regelingen, of in de contacten met de hulpverlenende
instellingen. In het 'oplossen' van deze problemen zijn zij afhankelijk. Wanneer
deze afhankelijkheid geproblematiseert wordt, blijft de hulpverlening stokken.
Onafhankelijkheid bewerkstelligen bij cliënten van de politie is van later orde.
Dit neemt niet weg dat in een plan van aanpak duidelijk plek moet zijn voor
die dingen die een cliënt zelf kan doen.
Methodiek en ethiek zijn nauw met elkaar verbonden. Omdat de Politie vaak te
maken heeft met mensen die aan de rand van de samenleving leven is het van
belang de ethische kant sterk te benadrukken.
Een maatschappelijk Werker die dit niet kan opbrengen maakt zijn cliënten
methodisch tot minderen. Het risico dat dit gebeurt bij cliënten van de Politie is
groot. Het is dan ook belangrijk Maatschappelijk werkers aan te trekken die al
ervaring hebben met de doelgroepen die in aanraking komen met de Politie, en
deze innerlijke attitude al verworven hebben. Vermoedelijk is het ook te zwaar
om, als deze attitude ontbreekt of als moeilijk ervaren wordt, als
Maatschappelijk Werker bij de Politie te werken.
Een andere kijk op cliënten.
Het werken met cliënten die in aanraking komen met de politie vereist dus een
andere kijk op cliënten. De cliënten waarmee een Maatschappelijk Werker bij
de Regiopolitie te maken heeft, zijn niet de makkelijkste cliënten. Ik bedoel dan
vooral de (criminele) drugsgebruikers, de chronisch psychiatrische cliënten en
de dubbele diagnose cliënten die in aanraking komen met de Politie.
In de afgelopen twee jaren heb ik ze horen bestempelen als 'hopeloos', als
'onkruid van de samenleving', als 'uitschot' en 'waardeloos'. Door
hulpverleners worden ze vaak gereduceerd tot Hulpverleningsobjecten, en in
de media en in de politiek
worden ze gereduceerd tot het 'Overlastprobleem'. Tot een probleem dat
aangepakt moet worden om de klagende burger tevreden te stellen, maar ook
om politiek te scoren. Niet zijzelf zijn het doel, maar het tevreden stellen van
de samenleving. Die wil geen last van hen hebben. Ze worden opgejaagd,
afgevoerd en soms opgesloten. Dat deze groepen slachtoffer zijn van het
drugsbeleid, van het overheidsbeleid, van de extramuralisering in de
psychiatrie, van de individualisering, en andere externe factoren, lijkt voor
velen een 'ver van m'n bed-show' te zijn. Zij zijn de paria's van onze
samenleving, maar dat zijn ze alleen omdat wij hen dat laten zijn. Onze hoge
normen betreffende naastenliefde en medemenselijkheid lijken op hen vaak
niet meer van toepassing te zijn. We zijn ze liever kwijt dan rijk. Maar zij zijn
hoe dan ook een produkt van onze samenleving. Het is al te gemakkelijk om de
verantwoordelijkheid in zijn geheel bij hen te leggen.
3.4 Denkwijzen.
Hieruit vloeit voort dat het Maatschappelijk Werk bij de Politie in principe
uitgaat van de humanistische denkwijze; Deze denkwijze leert dat de mens in
potentie alles in zich heeft, maar dat het er door allerlei factoren niet altijd
uitkomt.
Het Maatschappelijk werk bij de Politie gaat, zoals gesteld, uit van de
humanistische denkwijze. Maar het is duidelijk dat er een overlapping bestaat
tussen de leertheoretische, humanistische, en maatschappij-kritische denkwijze
in het werken met cliënten. Tevens staan we open voor de transculturele
denkwijze, maar voeren deze in de benadering uiteraard niet zelf uit.
3.5 Therapeutische/Methodische benadering.
Uit de visie en de gevolgde denkwijze vloeit voort dat wat therapeutisch
benadering betreft gebruik wordt gemaakt van de directieve benadering en de
systeembenadering.
Crisisinterventie.
Crisisinterventie*9 wijkt op een aantal punten af van Social Casework, en wordt
daarom in deze paragraaf als een afzonderlijke methodiek behandeld.
Wat doelgroep betreft ligt ook niet voor de hand om te kiezen voor het echte
Social Casework. Cliënten met ernstige psychiatrische stoornissen, en/of
cliënten die niet gemotiveerd zijn, zijn vaak niet geschikt voor Social Casework
vanuit de psychosociale benadering. Zeker ook niet het Social Casework vanuit
de taakgerichte benadering. Dit omdat deze benadering er doorgaans vanuit
gaat dat een cliënt zich positief moet kunnen opstellen, en behandeling op
basis van vrijwilligheid de eerste invalshoek is. Bij cliënten van de Politie is dit
vaak niet het geval.
In Crisisinterventie gaat het om een snelle relatieopbouw met de cliënt waarin
vertrouwen, geruststellen, emotionele opvang een eerste vereiste is. De crisis
wordt getaxeerd. Het ordenen van de problemen en het ordenen van de
keuzemogelijkheden staan centraal. De Maatschappelijk Werker stelt zich
hierin actief en directief op. De rol van de werker moet flexibel zijn. Hij/zij
dient te fungeren als klankbord, adviseur, redder, en scheidsrechter. Van belang
is de crisisinterventie met de cliënt te evalueren. Centraal in de behandeling
staat het bieden van structuur en vermindering van agressie en/of spanning.
Outreachend werken.
Outreachend werken*9 is verwant aan het Social Casework. Zoals bij
crisisinterventie wijkt de werkwijze echter ook van deze methodiek af.
Outreachend werken heeft de volgende kenmerken:
Verschil Algemeen Maatschappelijk Werk en Maatschappelijk Werk
Regiopolitie.
Het Algemeen Maatschappelijk werk richt zich voornamelijk op het probleem
waarmee de cliënt zich tot de instelling wendt. Zelfbepaling en zelfbeschikking
staan nog steeds hoog in het vaandel. Er wordt nog steeds gediscussieerd over
de vraag of outreachend werken deze waarden doorkruisen. Volgens G. van der
Laan*6, maakt men zich eerder druk over onterecht ingrijpen dan over ten
onrechte niet ingrijpen. Het methodisch vraagstuk van wel of niet ingrijpen
heeft volgens hem op veel hulpverleners een verlammende werking.
In tegenstelling tot het Algemeen Maatschappelijk Werk legt het
Maatschappelijk Werk van de Regiopolitie het accent op het probleem van het
onterecht niet ingrijpen, en de dilemma's die hierbij een rol spelen. In
aansluiting op de opvattingen van het Zorgcoördinatieproject (Ambulant Team
Museum) hanteert het Maatschappelijk Werk van de Politie het theoretisch uitgangspunt van de filosofie van Levinas*7. In deze filosofie wordt sterk de nadruk
gelegd op de verantwoordelijkheid van het individu voor het welzijn van de
ander. Sleutelbegrippen zijn: Betrokkenheid, verantwoordelijkheid, persoonlijk
contact en concrete hulp. Het Maatschappelijk Werk van de Politie is hierin
sterk beïnvloed door de samenwerking met het Ambulant Team Museum. Een
samenwerking die inmiddels dankzij de uitgangspunten van dit project
belangrijke resultaten heeft opgelevert.
|