(30 sec.)
Hoofdstuk 3. De overlastveroorzaker
'Kenmerken'.
Deze groep mensen proberen te beschrijven als groep roept meteen problemen
op. De groep is niet een homogene groep die onder één noemer valt. De enige
overeenkomsten zijn eigenlijk de negatieve kenmerken. Zij krijgen etiketjes
als 'gestoord, lastig, agressief en vooral hopeloos!'
De groep onderscheidt zich, volgens de vakliteratuur, door de volgende
kenmerken:
'Werkloos, ongehuwd, complexe problematiek, meermalen in aanraking
geweest met politie en hulpverlenende instellingen, meerdere keren
doorverwezen, niet gemotiveerd tot het actief meewerken aan de
aangeboden hulpverlening, een gebrek aan sociale vaardigheden, in de
vroege jeugd verwaarloosd.
In deze groep bevinden zich veel mensen die onaangepast gedrag vertonen
en nauwelijks in staat zijn relaties te onderhouden. Onderling lukt dit
ook nauwelijks. Ze zijn eenzaam en sociaal gezien worden zij
buitengesloten. Zij hebben moeite met structuur en ritme en beschikken
niet over de nodige sociale vaardigheden. Een sociaal netwerk ontbreekt
meestal volledig.*
Florian Maushart. Computerart.
Door de complexe problematiek, de psychiatrische problemen, en/of het
verslavingsprobleem, en het gebrek aan sociale vaardigheden is het
begrijpelijk dat zij vaak niet zelfstandig in staat zijn, of niet bereid zijn
een hulpvraag te formuleren en stappen te ondernemen om hun leefsituatie te
verbeteren.
* Zorgcoördinatie. Louis Polstra, Paul Baart, pag.
20.
Demotivatie betreffende hulpverlening.
Uit literatuur en uit eigen waarneming blijkt dat de hulpverlening in het
algemeen van cliënten verwacht dat zij gemotiveerd zijn en willen meewerken.
Is er geen duidelijke hulpvraag en zelfs weerstand dan wordt de cliënt
afgeschreven. (Een uitzondering hierop is het Ambulant Team Museum, zie
Hoofdstuk 4). Dit roept de vraag op wat motivatie is en wat wordt verstaan
onder een duidelijke hulpvraag. Volgens het handwoordenboek van Van Dale is
motivatie het geheel der factoren en aandriften waardoor het gedrag gericht
wordt. Volgens Kramers, Nieuw Woordenboek Nederlands, is motivatie de
bereidheid tot doelgerichte inspanning. Volgens Hoofdstuk 2 'Motiveren' uit
de ITB reader* is motivatie een 'Drang om grenzen van de eigen kennis en
mogelijkheden te verleggen'. Demotivatie wordt in deze reader onderscheiden
in reële demotivatie die terug te voeren is op frustratie die ontstaan is
door herhaalde teleurstelling, en neurotische demotivatie die terug te voeren
is op angst. Ik ben geen psycholoog en voor een gefundeerde conclusie is
diepgaander onderzoek nodig, maar ik neig er toe dat de demotivatie van de
overlastveroorzakers reëel is, en maar ten dele neurotisch.
Wellicht komt het er op neer dat de overlastveroorzakers wel gemotiveerd
zijn, maar dat hun motivatie niet aansluit bij wat de hulpverlening daarvan
verwacht en dus terzijde wordt geschoven, waarna de cliënt afhaakt. Of dat
het hulpaanbod te vaag en te vrijblijvend is. 'Stuur hem maar eens langs', of
'Hij kan altijd op het spreekuur komen', zijn woorden die ik bijna wekelijks
hoor als ik probeer iemand te verwijzen.
Woorden die niet bepaald een
uitnodigend effect hebben op mensen die moeilijk contact maken, of erg
angstig zijn, of vol wantrouwen zitten. De hulpverlenende instellingen
bouwen, gedwongen door de regelgeving, blijkbaar hoge drempels op om binnen
te kunnen komen als het gaat om aanmelding, intakeprocedures en ook
wachttijden. Cliënten laten het dan vaak afweten.
De hulpverleners worden (noodgedwongen) teveel begrensd door de structuur en
de werkwijze van de instellingen, de beschikbare gelden en de werkdruk. Dit
stimuleert niet tot het nemen van initiatieven en zeker niet tot een
outreachende aanpak, maar eerder tot aanpassing van de werkers aan het
systeem, waardoor de groep van 'lastige' cliënten tussen wal en schip valt.
Wolf*2 schrijft: 'dat de drempel van psychiatrische voorzieningen voor
bv. psychiatrische patiënten tamelijk hoog is. Dit heeft te maken met
de gangbare opvatting dat de psychiatrie niet bedoeld is voor het
oplossen van sociale en maatschappelijke vraagstukken zoals
huisvesting, financiën, sociale contacten, etc., terwijl
grensoverschrijdende problemen als verslaving, delicten, ordeverstoring
etc., vaak weer aanleiding zijn de patiënten naar andere circuits door
te verwijzen. Uiteindelijk zouden deze mensen in een niemandsland
terecht komen, omdat zij, mede door hun buitenissige en destructieve,
lastige gedrag noch in de hulpverlening, noch in de samenleving worden
geaccepteerd'.
Als je dit leest ziet het er somber uit voor deze groep.
Voor de mensen uit deze groep heeft dit gevolgen voor hun motivatie. Het
gedicht van een thuisloze na hoofstuk 5 spreekt wat dit betreft boekdelen en
behoeft nauwelijks nadere uitleg.
*1 ITB reader (Individuele trajectbegeleiding) derde jaar MBO-SD
SOSA, Hogeschool Haarlem,
hoofdstuk 2 'Motivatie.'
*2 Judith Wolf. Oude bekenden van de psychiatrie', 1990.
Het verhaal van een notoire overlastveroorzaker.
Ofwel hoe procedures, formaliteiten, intakes, onbereikbaarheid van
hulpverleners en andere poespas echte hulp in de weg staan........
April 1996.
Tot mijn taken behoort o.a. het contact te leggen met enkele van de
overlastveroorzakers, met als doel hen te motiveren tot gedragsverandering en
hen te verwijzen naar een van de hulpverlenende instellingen. Eén van hen is
meneer S., 48 jaar: Meneer S. is bekend bij de RIAGG, het COCB (Crisis
Opname Centraal Buro) en het Ambulant Team Museum. En aan alle mensen die
regelmatig in het Centrum van Groningen rondlopen. Hij leidt waarschijnlijk
aan schizofrenie, is verslaafd aan alcohol, is extreem achterdochtig, zit vol
wrok tegen alles en iedereen en laat dit op straat duidelijk blijken. Hij is
verbaal en fysiek erg dreigend, en over hem komen regelmatig klachten binnen
bij de politie. Contacten met hulpverlenende instanties heeft hij altijd
afgewezen. En dus werd het jarenlang een probleem van de politie.
Om een beeld te krijgen van hem had ik eerst gesprekken met een familielid van Dhr.
S., met een medewerker van de Sociale Dienst en een medewerker van de
woningbouwvereniging. Tevens had ik gesprekken met het Energiebedrijf. Dit
omdat Dhr. S. al tien jaar lang in een onverwarmd huis woonde. Hierna werd er
met de familie een regeling getroffen en werd hij aangesloten op gas en
licht.
De volgende stap was hem een persoonlijke uitnodigingsbrief te
schrijven. Hij ging hier enthousiast op in. Dhr. S. kwam vanaf toen (december
'95) tot ieders verrassing wekelijks aan het Politieburo voor een gesprek.
Deze gesprekken vonden plaats in een aangiftekamertje. Dhr. S. stelde deze
gesprekken zeer op prijs. Hij was altijd stipt op tijd, en was hij in de
eerste gesprekken nog erg dreigend in zijn uitingen en viel er met hem
nauwelijks een echt gesprek te voeren, nu is hij wel degelijk in staat zich
te beheersen. Op een bepaald nivo is er met hem nu een 'normaal' contact
mogelijk, en is hij enigszins in staat om te overleggen.
Omdat hij altijd graag kwam voor een gesprek maakte ik daar gebruik van. Zo was er de
afspraak dat als er meldingen over hem binnen kwamen bij de politie, het gesprek met
mij enige dagen werd uitgesteld. Hij stond zelf achter deze afspraak, en gaf
aan dat het hem hielp zich een beetje rustiger te gedragen op straat. Hij
werd dan ook niet kwaad als ik inderdaad een afspraak verschoof als er een
klacht over hem binnen kwam. Ondanks zijn wrok tegen alles en iedereen, zijn
alcoholverslaving en psychiatrische problematiek, bleek hij toch ook in staat
de hand in eigen boezem te steken en zich neer te leggen bij de consequenties
van zijn gedrag.
Omdat ik geen sociaal psychiatrisch verpleegkundige, nog psychotherapeute ben
maakte ik meneer S. duidelijk dat ik hem moest doorverwijzen. Omdat hij zelf
ook wel wist dat hij hulp nodig had, ging hij hiermee akkoord. Ondanks het
gebrek aan inzicht in zijn eigen ziektebeeld begreep hij toch wel dat het zo
niet langer ging. Hij was bang voor Korsakoff, was bang om uiteindelijk in
zijn eentje te sterven, en miste zijn familie heel erg en wilde graag meer
contact met hen. Een duidelijke hulpvraag zou je zeggen. Probleem opgelost
zou je denken. Hier is een moeilijke, maar 'gemotiveerde' cliënt die zelfs
een hulpvraag heeft, die in staat is zich aan tijden te houden en ik dacht
hem zonder problemen te kunnen doorverwijzen. Het Ambulant Team Museum leek
mij de meest geëigende oplossing. Dit bleek echter (destijds) een
cliëntenstop te hebben. Daarna heb ik hem op aanraden van het COCB via de
huisarts laten aanmelden bij deRIAGG. Zowel via de huisarts, als het COCB, en
een SPV-er, werd aan de RIAGG doorgegeven dat het contact met meneer S. via
mij zou verlopen, en de eerste gesprekken aan het politieburo konden
plaatsvinden. In verband met de dreiging die van meneer S. uitgaat en omdat
het Buro voor meneer S. nu een vertrouwde plek is, leek dat iedereen het
meest voor de hand liggende.
De verwijzing dateert nu van enkele maanden geleden en tot nog toe hebben we
nog geen hulpverlener aan het Buro gezien. Van meneer S. hoorde ik dat hij
kortgeleden een briefje van de RIAGG heeft ontvangen die hij meteen in de
prullenbak heeft gegooid. Het was een kort, zeer formeel standaardbriefje en
riep alleen maar weerstand op. Na telefonisch contact met de RIAGG bleek dat
de betreffende SPV-er niet wist dat het contact via mij zou verlopen. En dat
zij bovendien slechts een tijdelijke aanstelling heeft bij de RIAGG.
De verwijzing verloopt duidelijk zeer moeizaam. Intussen doe ik op het
politieburo het werk van een hulpverlener. Iets wat niet in de bedoeling lag,
en waarvoor ik in de opleiding MBO-Sociale Dienstverlening niet opgeleid ben.
Ik probeer dit zo zorgvuldig mogelijk te doen en niet over de grenzen van
mijn kunnen heen te gaan en gelukkig heb ik een goede supervisor. Het is
echter triest te bemerken dat Dhr. S., nu het contact langer duurt dan de
bedoeling was, zich aan mij is gaan hechten en het hem moeilijk zal vallen
het contact met mij af te bouwen. De overdracht naar een SPV-er zal hierdoor
bemoeilijkt worden. Het is wel verrassend te noemen dat bleek dat de Dhr. S.,
ondanks zijn ziektebeeld, zijn achterdocht, en wrok, zich toch nog kon
hechten aan iemand en zelfs van waardering blijk gaf. Ik begreep dan ook niet
waarom het niet eerder een hulpverlener gelukt was om contact met Dhr. S. te
leggen.
December 1996.
Dhr. S. heeft maar een paar keer contact gehad met de Riagg en ging van
hulpverlener naar hulpverlener. Na jarenlang geen contacten te hebben gehad
maakte hem dit erg onrustig. Hij werd uiteindelijk met een Rechterlijke
Machtiging opgenomen in Dennenoord waar hij tot drie keer toe kon ontsnappen
en telkens door de politie weer terug gebracht moest worden.
Een opname leek dus niet de juiste oplossing te zijn. In overleg met
Dennenoord en het Ambulante Team is de RM toen opgeheven. Het leverde toch
alleen maar meer werk op voor de politie, en weglopen deed Dhr. S.
waarschijnlijk ook niet zonder reden.
Uiteindelijk is het in november 1996 toch gelukt dhr.S. te verwijzen naar het
Ambulant Team Museum. De instelling waar ik hem in eerste instantie naar toe
wilde verwijzen. Alles bij elkaar heeft deze verwijzing een jaar in beslag
genomen. Een jaar waarin mijn vertrouwen in de motivatie van cliënten zoals
Dhr. S. steeds groter werd, en het vertrouwen in de hulpverlening t.a.v. deze
cliënten steeds verder afnam.
Uit deze case blijkt wel heel duidelijk de problemen die opduiken als het
gaat om hulp aan een overlastveroorzaker:
Problemen, ervaren door zowel de politie als de overlastveroorzaker.
Problemen die gaan spelen omdat de politie de taak krijgt de
overlastveroorzaker (die tekenen van psychiatrische problematiek toont, en
geen crimineel is) aan te pakken.
Problemen die ontstaan omdat overleg tussen de politie en de RIAGG kennelijk
in eerste instantie niet mogelijk is, en er van overdracht geen sprake is.
Problemen die ontstaan omdat een Rechterlijke Machtiging schijnbaar niet kan
garanderen dat iemand ook daadwerkelijk binnen de muren van het psychiatrisch
ziekenhuis blijft.
Problemen die ontstaan omdat verschillende hulpverlenende instellingen te
weinig menskracht hebben.
En het probleem dat het geduld van meneer S. wel erg op de proef gesteld werd
en dat dit demotiverend kan werken voor iemand die toch al huiverig staat
tegenover hulpverleners.
Meneer S. is maar een van de voorbeelden die aantoont dat het probleem niet
alleen ligt bij het moeilijke gedrag van deze groep mensen, maar ook aan
organisatorische problemen, gebrek aan menskracht, miscommunicatie tussen
politie en hulpverlenende instellingen, en aan het systeem op zich.
Een ander probleem, voor de politie, is dat in de praktijk de andere
instellingen er doorgaans van uitgaan dat de politie als eerste en enige de
verantwoordelijkheid draagt voor het beheersen van de overlastproblematiek,
ook als het gaat om mensen met psychiatrische problemen. Het wordt niet met
zoveel woorden gezegd, maar toch. Dit terwijl bij de mensen uit de groep van
overlastveroorzakers het criminele gedrag toch vaak minder op de voorgrond
staat dan de psychiatrische problemen waar zij mee worstelen, en waardoor zij
overlast veroorzaken. Als gevolg hiervan zitten op iedere Basiseenheid
regelmatig mensen urenlang vast in een politiecel die psychiatrisch patiënt
zijn, en pas op de tweede plaats crimineel of zelfs helemaal niet crimineel
zijn. Op deze problematische situaties is de politie niet ingesteld, en kan
zij vaak niet op adequate wijze reageren. Politiemedewerkers zijn nu eenmaal
geen psychiatrisch verpleegkundigen, noch psychiaters of maatschappelijk
werkers. Er zijn dan wel een aantal opvangvoorzieningen die prima
functioneren maar deze profileren zich heel duidelijk als opvang en als
dienstverlenende instellingen, en uitdrukkelijk niet als hulpverlenende
instanties. Zij hebben daarnaast vrijwel allemaal spreekuren die gedraaid
worden door medewerkers van hulpverlenende instanties zoals de AVG, de RIAGG,
de Giska etc. Maar juist de groep notoire overlastveroorzakers blijkt deze
spreekuren maar moeizaam op te zoeken, en maakt er nauwelijks gebruik van.
Van een aktieve benadering van deze groep is om verschillende redenen
nauwelijks sprake. Een uitzondering hierop vormt de aanpak van het
Zorgcoördinatie Project. Dit project is een samenwerkingsverband van de
Riagg, Dennenoord, RIBW, APZ. Jammer was dat dit project lange tijd te weinig
capaciteit had om zich intensiever met de beoogde doelgroep bezig te houden.
Sinds kort heeft het Zorgcoördinatie Project echter een aantal veranderingen
ondergaan. O.a. is het project overgegaan in het Ambulant Team Museum*.
* De nieuwe naamgeving verwijst naar de plek waar dit team nu is
gehuisvest, nl. in het
voormalige Natuurmuseum aan de St. Walburgstraat in Groningen. Zie hoofdstuk 4
'Ambulant
Team Museum'.